Rechtenforum: Juridisch Forum voor juridische vragen. Iedereen kan antwoord geven; de antwoorden zijn niet afkomstig van NuRecht!
Je bent niet ingelogd.
Pagina's: 1
Goedemiddag
ik krijg een aardig bedrag terug van mijn aangifte over 2014. Nu is daar beslag op gelegd door een deurwaarder die heeft de beslagvrije voet vastgesteld op 0,00.
Ik heb gebeld en gezegd dat , dat niet klopt en ze zei dat er op teruggavens die 1 x per jaar worden uitbetaald dat daar geen beslagvrije voet voor staat. Klopt dit?
Gr. Mariska
Offline
Hoi Mariska,
Artikel 475c Rv bepaalt:
Een beslagvrije voet is verbonden aan vorderingen tot periodieke betaling van:
a. loon,
b. inkomstenbelasting begrepen in een voorlopige teruggaaf als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
c. uitkeringen op grond van sociale zekerheidswetten, uitgezonderd kinderbijslag onder welke benaming ook,
d. pensioen en lijfrente, waaronder mede worden verstaan uitkeringen ten laste van een lijfrentespaarrekening of ten laste van de waarde van een lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a, vierde en zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001,
e. uitkeringen uit levens-, invaliditeits-, ongevallen- of ziekengeldverzekering,
f. uitkeringen tot levensonderhoud, verschuldigd krachtens boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, of tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud,
g. uitkeringen of buitengewone pensioenen op grond van een wettelijke regeling voor oorlogsgetroffenen of voor degenen die hun vervangende dienstplicht vervullen,
i. bezoldiging als bedoeld in artikel 115 van de Ambtenarenwet met uitzondering van die bedragen waarop de ambtenaar of gewezen ambtenaar niet periodiek aanspraak heeft.
Omtrent artikel 475d is toegelicht:
Deze beslagregeling dient te worden toegepast in alle gevallen waarin sprake is van beslag onder derden op periodieke vorderingen van de schuldenaar waaraan een beslagvrije voet is verbonden, voor zover dat beslag betrekking heeft op vorderingen van de schuldenaar tot periodieke betalingen (Kamerstukken II, 2005-2006, 29942, nr. 8 p. 3 ev).
Privaatrechtelijke en publiekrechtelijke schuldeisers kunnen onder meer beslag leggen op periodieke inkomsten van de schuldenaar, zoals loon, uitkeringen, pensioenen en alimentatie. Gebeurt dat, dan geldt ingevolge het Rv dat de schuldeiser een bedrag vrij van beslag moet laten, de zogenoemde «beslagvrije voet». Met dit bedrag kan de schuldenaar in zijn noodzakelijke levensbehoeften voorzien. De beslagvrije voet is gelijk aan 90% van de bijstandsnorm die voor de schuldenaar zou hebben gegolden indien deze voor zijn levensonderhoud volledig op bijstand zou zijn aangewezen, met dien verstande dat deze norm nog kan worden verhoogd met enkele posten. (Kamerstukken II 2008-2009, 31736, nr. 3, p. 53.)
De vraag is dan: "Wat is periodiek?"
In een zaak waarbij het ging over vakantietoeslag is dit door A-G Hammerstein nauwkeurig toegelicht:
"Omdat de wet de bijstandsnorm uitdrukt in een bedrag per maand, is het referentietijdvak voor de vaststelling van de beslagvrije voet een maand. Alleen voor het geval het loon per week werd uitbetaald, geeft voormeld lid 8 een uitzondering op deze regel. Dit volgt naar mijn mening zonder meer uit de wetsgeschiedenis. Er is geen sprake van dat bedoeld is dat alle voor het beslag van belang zijnde uitbetalingen moeten worden omgerekend naar een bedrag per maand. Ik wijs nogmaals op een specifiek op de problematiek van de beslagvrije voet en de uitbetaling van vakantiegeld toegesneden - door mij onder 7 aangehaalde - passage (Kamerstukken II, 1882-1983, 17 897, nr. 3, p. 17-18) waaruit blijkt dat uitdrukkelijk niet is bedoeld dat op de jaarlijkse uitkering van vakantiegeld een beslagvrije voet rust:
“De verwijzing in de regeling van het loonbeslag naar artikel 6 van het Bijstandsbesluit landelijke normering blijkt onduidelijkheid op te roepen: Is de aanspraak per week of per maand op vakantiegeld ook per week of per maand van invloed op de beslagvrije voet, of rust bij de in artikel 6 lid 2 van dat besluit genoemde jaarlijkse uitkering van vakantiegeld een beslagvrije voet op die uitkering? Dit laatste is niet bedoeld, zoals blijkt uit het gebruik van het woord «aanspraak».”
8. De Sociale Verzekeringsbank acht de door mij voorgestane berekeningswijze onrechtvaardig, omdat er ook gevallen zijn waarin het vakantiegeld maandelijks wordt uitbetaald. Hiertegen zou ik ook nu willen inbrengen dat (i) vakantiegeld meestal eenmaal per jaar wordt uitbetaald en niet maandelijks en (ii) voor het antwoord op de vraag of en wanneer beslag kan worden gelegd op vakantiegeld bepalend is wanneer dit vakantiegeld opeisbaar is en wordt uitbetaald. Dit geldt overigens in alle gevallen van beslaglegging en dus ook voor andere betalingen dan die van een vakantie-uitkering.
9. Volgens de Sociale Verzekeringsbank blijkt uit de volgende passage uit de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II, 1882-1983, 17 897, nr. 3, p. 18) dat bij beslag op de jaarlijkse betaling van de vakantie-uitkering rekening moet worden gehouden met het niet-verbruikte deel van de beslagvrije voet in de voorafgaande maanden:
“Is de (jaarlijkse) premie zo hoog dat de beslagvrije voet boven de periodieke betaling uitstijgt, dan moet de verzekeringspremie voor het overige worden vergoed bij de eerstvolgende periodieke betaling en krijgt de beslaglegger zo lang niets.”
Deze passage ziet niet op vakantiegeld, maar op een verhoging van de maandelijkse beslagvrije voet met de verzekeringspremie, en heeft derhalve geen betekenis voor de bepaling van de beslagvrije voet op vakantiegeld. Ik ben het zeker wel eens met het standpunt van de SVB dat de beslagvrije voet tot doel heeft de schuldenaar een bepaald minimum inkomen te laten behouden, maar ik meen dat daarin geen grond gevonden kan worden af te wijken van het wettelijke stelsel.
10. Tot slot onderschrijf ik de schriftelijke opmerkingen van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (hierna: KBvG) van 16 juli 2014, die mijn vordering tot cassatie in het belang der wet ondersteunen. Zij wijst erop dat de wetgever bij de invoering van art. 475d Rv ervoor heeft gekozen om de beslagvrije voet te stellen op 90% van de bijstandsnorm, waarin de vakantietoeslag is begrepen (art. 19 lid 3 Wwb). Op die manier zal de beslagvrije voet voor een bijstandsgerechtigde steeds meer bedragen dan 90% van de maandelijkse bijstandsnorm exclusief vakantiegeld. Daardoor wordt de hoogte van het maandelijks krachtens beslag in te houden bedrag beperkt in de mate waarin het vakantiegeld in de beslagvrije voet is betrokken. Daar staat tegenover dat voor het jaarlijks uit te keren vakantiegeld geen aparte of extra beslagvrije voet geldt. Verder wijst de KBvG er nog op dat de uitkeringsgerechtigde pas een opeisbare vordering in de maand van de vakantie-uitkering heeft en zijn vermogen pas door uitbetaling wordt vermeerderd met het bedrag van die uitkering. Artikel 475d Rv gaat uit van - in beginsel - maandelijkse betalingen en dus ook van een maandelijks te berekenen beslagvrije voet. Een omrekening naar resultaat per jaar zou ook een voor de praktijk onwerkbare eis betekenen, aldus de KBvG die verwijst naar het preadvies dat in 2014 over dit onderwerp is uitgebracht.10" http://uitspraken.rechtspraak.nl/inzien … :2014:1952
De Hoge Raad oordeelde:
"In verband met het hiervoor in 2.4.3 omschreven karakter van het vakantiegeld is het gerechtvaardigd, mede gelet op de strekking van de beslagvrije voet om het bestaansminimum te waarborgen, om voor de berekening van hetgeen aan de beslaglegger kan worden uitgekeerd in verband met de beslagvrije voet, de jaarlijkse uitkering van het vakantiegeld op één lijn te stellen met een nabetaling van de maandelijkse bedragen waarmee het vakantiegeld in de voorafgaande periode is opgebouwd.
Een andere opvatting, zoals die welke door het middel wordt aangevoerd, zou meebrengen dat de toepassing van de beslagvrije voet in gevallen waarin het maandelijkse inkomen beneden die voet blijft, tot verschillende uitkomsten leidt naar gelang het vakantiegeld jaarlijks dan wel maandelijks wordt uitbetaald. Aangezien het hier gaat om gevallen die in wezen gelijk zijn, bestaat voor dit verschil geen rechtvaardiging.
Art. 475b lid 3 Rv dient daarom voor de berekening van hetgeen aan de beslaglegger kan worden uitgekeerd in verband met de beslagvrije voet overeenkomstig te worden toegepast op de jaarlijkse uitkering van het vakantiegeld op de wijze als hierna vermeld.
Art. 475b lid 3 Rv houdt in dat beslag op nabetalingen niet verder geldig is dan indien de betaling gedurende het beslag tijdig is geschied. Dit moet aldus worden verstaan dat beslag op een nabetaling ongeldig is indien en voor zover die betaling in de maand waarin deze zou hebben plaatsgevonden wanneer zij tijdig was geschied, niet onder het beslag zou zijn gevallen (bijvoorbeeld omdat in die maand nog geen beslag lag of omdat in die maand het inkomen beneden de beslagvrije voet bleef).
Bij de hiervoor in 2.4.4 bedoelde overeenkomstige toepassing van deze bepaling voor de berekening van hetgeen aan de beslaglegger kan worden uitgekeerd in verband met de beslagvrije voet, dient de jaarlijkse uitbetaling van het vakantiegeld te worden gelijkgesteld aan twaalf nabetalingen die ieder moeten worden toegerekend aan de maand waarin het desbetreffende gedeelte van het vakantiegeld is opgebouwd, en wel- teneinde aan de strekking van de beslagvrije voet recht te doen - ongeacht of in die maanden het beslag al lag.
Dit betekent dat beslag op vakantiegeld ongeldig is indien en voor zover het inkomen (inclusief de aanspraak op vakantiegeld) in de maand waarin het desbetreffende gedeelte van het vakantiegeld werd opgebouwd, beneden de beslagvrije voet bleef, ongeacht of in die maand beslag lag.
Het voorgaande brengt mee dat de jaarlijkse uitbetaling van het vakantiegeld geheel voor beslag vatbaar is indien het maandelijkse inkomen in de maanden waarin het vakantiegeld werd opgebouwd, steeds boven de beslagvrije voet uitkwam. Indien het maandelijkse inkomen in die maanden steeds beneden de beslagvrije voet is gebleven, is het vakantiegeld slechts voor beslag vatbaar voor zover het als maandelijkse aanspraak tezamen met het daadwerkelijk in die maanden genoten inkomen zou zijn uitgekomen boven de beslagvrije voet in die maanden, telkens per maand beoordeeld. Indien de schuldenaar in de periode waarin het vakantiegeld werd opgebouwd een wisselend inkomen heeft genoten, waardoor het in sommige maanden beneden de beslagvrije voet bleef en in andere maanden daar bovenuit kwam, geldt eveneens hetgeen in de vorige volzin is vermeld." http://uitspraken.rechtspraak.nl/inzien … :2014:3068
Conclusie
Ik vrees dat wat de deurwaarder aangeeft helaas juist is
Laatst bewerkt door Rechtenforum (15-06-15 23:03:32)
Offline
Pagina's: 1