Juridisch Forum NuRecht - Rechtenforum

Rechtenforum: Juridisch Forum voor juridische vragen. Iedereen kan antwoord geven; de antwoorden zijn niet afkomstig van NuRecht!

Je bent niet ingelogd.

#1 27-05-15 21:07:49

Jeroen Brekkers
Gebruikers
Geregistreerd: 27-05-15
Posts: 1

Wie moet van feiten het bewijs leveren bij de rechter?

Geachte,

In 2009 hebben we als consument een woning gekocht met een collectief energieopwekkingsysteem (verwarmingssysteem). Zogenaamd Warmte Koude Opslag systeem. In de verkoopbrochure is opgenomen dat de woning wordt verwarmt met duurzame energie. Hiervoor is een fietspad ingericht met een warmtecollector. Deze vangt zomers de warmte uit het zonlicht op waarna deze warmte in de bodem wordt bewaard om in de winter te worden opgepompt. Zo wordt de woning verwarmt met 75% warmte uit de bodem en 25% uit elektra (warmtepomp). Er komt dus geen aardgas aan te pas.
Voor deze duurzame energie warmte/koude (consumentenkoop art: 7:5 lid 5 BW) wordt 100-120% meer vastrecht betaald dan een woning die traditioneel wordt gestookt op aardgas.

In 2013 meldt de energie-exploitant dat door grove ontwerpfouten de asfaltcollector niet meer wordt gebruikt. Ze geven aan te onderzoeken naar een technische oplossing het systeem te laten functioneren, maar deze maatregelen blijven uit.
Ze blijven onduidelijk om aan te geven waar de warmte nu vandaan komt. Voor ons zijn zeker redenen om aan te nemen dat de 75/25 verhouding niet wordt behaald.
De energiemaatschappij wil dus ook niet aangeven of de installatie nog steeds voldoet aan het uitgangspunt zoals beschreven in de verkoopbrochure. Overwogen wordt om een weg naar de rechter in te stappen.

Maar, hoe moeten wij nu aantonen dat de installatie niet voldoet aan de mededelingen uit de verkoopbrochure. De energiemaatschappij wil alleen kwijt dat ze het fietspad niet meer gebruiken (oorspronkelijk de primaire bron voor de winning van zonnewarmte), maar dat ze nog steeds duurzame energie leveren (verhouding/herkomst???).

Vraag: Nu het energieopwekkingsysteem niet functioneert op de manier als in de verkoopbrochure is medegedeeld, moet de energie-exploitant dan niet aantonen dat het aangeboden alternatief nog steeds aan de verwachtingen voldoet, of moeten wij dit bij een rechter aantonen?

Wanneer u hier antwoord op weet zou ik het enorm op prijs stellen wanneer dit wordt vergezeld met herleidbare wetsartikelen of jurisprudentie.

Offline

#2 02-06-15 06:43:32

Rechtenforum
Gebruikers
Geregistreerd: 30-03-15
Posts: 63

Re: Wie moet van feiten het bewijs leveren bij de rechter?

De vraag lijkt eigenlijk simpel deze te zijn: "Wie moet, als hij feiten aanvoert bij de rechter daarvan het bewijs leveren?"

Artikel 149 Rv bepaalt in dat verband in het eerste lid:

Tenzij uit de wet anders voortvloeit, mag de rechter slechts die feiten of rechten aan zijn beslissing ten grondslag leggen, die in het geding aan hem ter kennis zijn gekomen of zijn gesteld en die overeenkomstig de voorschriften van deze afdeling zijn komen vast te staan. Feiten of rechten die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist, moet de rechter als vaststaand beschouwen, behoudens zijn bevoegdheid bewijs te verlangen, zo vaak aanvaarding van de stellingen zou leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat.

Op het moment dat je dus bijvoorbeeld aan je vordering ten grondslag legt dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming (zie: art. 6:74 lid 1 BW) nu het overeengekomen rendement niet wordt behaald onder vermelding van de relevante feiten (o.a. dat het fietspad niet meer wordt gebruikt, zoals dat onderdeel van de overeenkomst uitmaakt) dan is het aan de wederpartij om dat feit te weerleggen en voldoende te betwisten. De vraag is dan natuurlijk: wat is voldoende betwisting van feiten bij bewijs?

Kijk in dat verband naar de conclusie van A-G Timmerman bij HR 23 oktober 2009, RvdW 2009, 1226:

"4.6 In subonderdeel a klaagt het middel dat het hof met zijn oordeel dat [eiseres] c.s. de stellingen van [verweerder] c.s. onvoldoende gemotiveerd hebben betwist, de in art. 149 lid 1, eerste volzin Rv opgenomen hoofdregel van het bewijsrecht denatureert. Volgens het middel moet de (voor de onderhavige zaak relevante) uitzondering op deze hoofdregel (zoals opgenomen in art. 149 lid 1, tweede volzin Rv, te weten dat de rechter feiten of rechten die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist, als vaststaand moet beschouwen) beperkt worden uitgelegd en miskent het hof dit door aan de betwisting door [eiseres] c.s. te hoge eisen te stellen.

In subonderdeel c klaagt het middel erover dat voornoemd oordeel van het hof niet alleen rechtens onjuist is, maar ook onvoldoende begrijpelijk (gemotiveerd) gezien de (volgens het middel) uitvoerig gemotiveerde betwisting van de stelling van [verweerder] c.s. door [eiseres] c.s.

4.7 De hoofdregel zoals opgenomen in art. 149 lid 1, eerste volzin Rv houdt in dat, tenzij uit de wet anders voortvloeit, de rechter slechts die feiten of rechten aan zijn beslissing ten grondslag mag leggen, die in het geding aan hem ter kennis zijn gekomen of zijn gesteld en die overeenkomstig de voorschriften van het wettelijk bewijsrecht zijn komen vast te staan. De uitzondering op deze hoofdregel waar het middel op doelt, staat in art. 149 lid 1, tweede volzin Rv en houdt in dat de rechter feiten of rechten die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist, als vaststaand moet beschouwen. Volgens het middel ziet deze uitzondering slechts op de situatie waarin een partij de stellingen van de wederpartij niet of nauwelijks heeft betwist, terwijl (aldus het middel) [eiseres] c.s. de gestelde arbeidsongeschiktheid van [verweerder 2] zeer uitvoerig hebben betwist. Het middel verwijst in dit kader naar de betwistingen door [eiseres] c.s. zoals opgenomen in subonderdeel c.

4.8 Het is de vraag wat moet worden verstaan onder "niet of niet voldoende zijn betwist" in de zin van art. 149 lid 1, tweede volzin Rv. Hiervan is in het algemeen sprake in geval van een erkentenis, verstek, het achterwege laten van verweer, het niet voldoende motiveren van verweer en een referte aan het oordeel van een rechter. Of bepaalde stellingen al dan niet voldoende betwist zijn, hangt af van de omstandigheden van het geval. Gesteld moeten worden feiten waaruit de onjuistheid van de betwiste stellingen van de wederpartij blijkt. Het antwoord op de vraag hoe concreet een betwisting moet zijn, hangt ook af van de wederpartij: hoe concreter de stellingen van een partij zijn, hoe concreter ook op die stellingen moet worden gereageerd. Er is dus sprake van een wisselwerking. Tegenover gedetailleerde stellingen van de ene partij zal een simpele ontkenning van de juistheid daarvan licht als onvoldoende betwisting worden aangemerkt.

4.9 Gezien het voorgaande legt het middel art. 149 lid 1, tweede volzin Rv te beperkt uit. Het gaat niet alleen om de omvang van de betwisting, maar ook om de inhoud daarvan, alsmede om de omstandigheden van het geval. In zoverre geeft het middel in subonderdeel a blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

4.10 Het hof beoordeelt (in rov. 9) de stelling van [verweerder] c.s. dat [verweerder 2] eind 2000 arbeidsongeschikt was als deugdelijk gemotiveerd. Ten aanzien van het verweer van [eiseres] c.s. tegenover deze stelling van [verweerder] c.s. oordeelt het hof (nog steeds in rov. 9) dat dit een nadere onderbouwing had behoefd en dat deze nadere onderbouwing ontbreekt. Het is de vraag in hoeverre [eiseres] c.s. in staat waren om hun verweer nader te onderbouwen. Voordat een rechter kan oordelen dat een feitelijke stelling onvoldoende onderbouwd is (en dus gepasseerd wordt), moet hij zich afvragen wat die partij nog meer had kunnen (en dus moeten) stellen. Soms speelt een bepaald feitencomplex zich zozeer af op het terrein van de wederpartij, dat aan de concretisering van dergelijke feitelijke stellingen of betwistingen geen al te hoge eisen gesteld kunnen worden. Bij de beoordeling van een partijdebat moet een rechter zich dus altijd afvragen op welke punten hij een nadere concrete onderbouwing van feitelijke stellingen had verwacht. Pas als hij zich een beeld heeft gevormd van wat een partij weet of kon weten, en dus had kunnen aanvoeren, is het oordeel dat die partij tekortgeschoten is te rechtvaardigen (en ook meteen goed te motiveren). Een rechter die stellingen als onvoldoende onderbouwd passeert, doet er dan ook goed aan aan te geven op welke punten die partij tekortgeschoten is.

4.11 In rov. 6-8 onderzoekt het hof de desbetreffende stellingen van [verweerder] c.s. respectievelijk [eiseres] c.s. en in rov. 9 komt het tot de conclusie dat [eiseres] c.s. hun verweer nader hadden moeten onderbouwen. Uit hetgeen het hof vervolgens (nog steeds in rov. 9) overweegt, volgt dat het hof met "een nadere onderbouwing" (bijvoorbeeld) het oog heeft op een contra-expertise, waarmee het hof feitelijk aangeeft in welk opzicht [eiseres] c.s. in hun verweer tekortgeschoten zijn. Door zo te oordelen, geeft het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is zijn oordeel evenmin niet of onvoldoende met redenen omkleed dan wel onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd. Het oordeel van het hof dát [verweerder 2] arbeidsongeschikt was, is feitelijk van aard en kan derhalve in cassatie niet worden getoetst.

4.12 Ten overvloede zij opgemerkt dat de woorden "moet de rechter als vaststaand beschouwen" in art. 149 lid 1, tweede volzin Rv meebrengen dat de rechter ter zake van de betreffende feiten geen bewijs mag verlangen; een bewijslastverdeling is niet aan de orde. Dit blijkt ook uit de overweging van het hof (in rov. 10) dat voor (tegen-)bewijs-levering bij deze stand van zaken geen plaats is. Ook in dit opzicht geeft het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

4.13 Gelet op het voorgaande kunnen subonderdelen a en c niet tot cassatie leiden."

De HR verwierp het cassatieberoep met een verkorte motivering op grond van art. 81 RO.

Offline

Forum footer

Powered by FluxBB