Rechtenforum: Juridisch Forum voor juridische vragen. Iedereen kan antwoord geven; de antwoorden zijn niet afkomstig van NuRecht!
Je bent niet ingelogd.
Pagina's: 1
Hallo allemaal,
Ik heb volgens de Belastingdienst mijn beslagvrije voet bereikt en heb daarvan ook een bevestiging. Bij schuldeisers stuur ik deze bevestiging iedere keer mee. Nu vraag ik me inmiddels af wat dit nu eigenlijk waard is, omdat men gewoon doorgaat met invordering en aankondiging van beslag, ook van roerende goederen. Mijn vraag is wat ik hier tegen moet doen en wat de consequenties zijn als ik niet kan betalen.
Ik hoop via deze weg een duidelijk antwoord te krijgen.
Offline
Een incassobureau of andere schuldeisers kunnen zelf geen beslag leggen; alleen een deurwaarder kan dit. De deurwaarder mag alleen beslag leggen als er een vonnis (uitspraak)is (art. 439 Rv ev.) of toestemming is van de rechter (artikel 700 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
Bij inbeslagname moet er altijd rekening worden gehouden met de zogenaamde ‘beslagvrije voet’. Dit is het bedrag dat uitgezonderd wordt van inbeslagname. Dit bedrag is in beginsel ongeveer 90% van de bijstandsnorm en is bedoeld voor uw levensonderhoud.
Het is aan de gerechtsdeurwaarder om de beslagvrije voet te berekenen op grond van de bij hem bekende informatie. U bent verplicht informatie over uw inkomsten te geven aan de deurwaarder als hij hierom vraagt (artikel 475g Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Indien u deze informatie niet geeft wordt de beslagvrije voet gehalveerd (lid 2 van artikel 475g Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
Op het moment dat door de belastingdienst de beslagvrije voet eveneens heeft vastgesteld, dan zal moeten worden uitgegaan van de laagste beslagvrije voet, zoals blijkt uit deze uitspraak:
De in artikel 19 Iw opgenomen verplichting de belastingaanslagen van de belastingschuldige te betalen “voor zover één en ander vatbaar is voor beslag” is in de wet opgenomen om duidelijk te maken dat de beschermende bepalingen die bij een executoriaal beslag voor een beslagene gelden, ook gelden in geval van een vordering ex artikel 19 Iw (Kamerstukken II, 1987/1988, 20588, nr. 3, p. 55 en 56). Dit betekent dat de indiener van de vordering geen aanspraak op betaling heeft indien de betaling moet worden gedaan uit een niet voor beslag vatbare uitkering (zoals kinderbijslag) of voorzover die betaling inbreuk zou maken op het bedrag van de geldende beslagvrije voet (artikelen 475a en 475b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)).
De beslagvrije voet wordt in geval van een gewoon derdenbeslag vastgesteld door de beslagleggende deurwaarder terwijl voor de beslagene tegelijkertijd een inkomensinformatieplicht geldt (artikel 475g Rv). Voor het vaststellen van de beslagvrije voet volgt uit artikel 475d lid 8 Rv dat de periodieke betaling (zoals een uitkering op grond van sociale zekerheidswetten) waarop beslag wordt gelegd, wordt berekend per maand, tenzij de desbetreffende periodieke betaling wekelijks geschiedt. Verder is het de verantwoordelijkheid van de beslaglegger om onverwijld rekening te houden met omstandigheden die maken dat de beslagvrije voet hoger moet worden gesteld en daarvan kennis te geven aan de derde (artikel 475d lid 7 Rv).
Gezien dit kader is het bij een vordering ex artikel 19 Iw – een vereenvoudigde vorm van derdenbeslag – de verantwoordelijkheid van degene die de vordering indient (oftewel ‘beslag legt’) om de beslagvrije voet vast te stellen, deze zo nodig te wijzigen en van een verhoging mededeling te doen aan de derde, onverminderd de inkomensinformatieplicht van de belastingschuldige.
Artikel 19 lid 7 Iw bepaalt, voor zover hier van belang, dat degene jegens wie een vordering is gedaan verplicht is aan die vordering te voldoen zonder daartoe een verificatie en beëdiging van schuldvordering, een rangregeling of rechterlijke uitspraak te mogen afwachten. Voorts is bepaald dat voldoening aan de vordering als betaling aan de belastingschuldige geldt. In de parlementaire geschiedenis is over artikel 19 lid 7 Iw het volgende opgemerkt:
Zodra dus een vordering is gedaan ontstaat voor de derde de verplichting aan die vordering te voldoen, uiteraard alleen indien sprake is van een opeisbare schuld in de rechtsverhouding tussen die derde en de belastingschuldige. Gelet op de ratio van de vorderingsregeling - een eenvoudige vorm van derdenbeslag waarbij de rechter geen rol speelt - is het voorschrift van de eerste volzin van het [zevende] lid logisch. Het wil acties van de derde en inschakeling van de rechter uitsluiten. Deze bepaling moet voorts worden gezien in samenhang met het voorrecht van de fiscus, dat in artikel [21] is geregeld. Haar oogmerk is te voorkomen dat betalingen aan de fiscus - die op grond van zijn hoge voorrecht in de meeste gevallen uiteindelijk toch aan hem zullen moeten worden betaald - worden getraineerd door een beroep te doen op een of meer van de evengenoemde omstandigheden. (…) Teneinde te voorkomen dat de belastingschuldige de derde die aan de vordering van de ontvanger heeft voldaan, zal aanspreken om hem alsnog te betalen, bepaalt de laatste volzin van het [zevende] lid dat voldoening aan de vordering geldt als betaling (…) aan de belastingschuldige. De vordering van de belastingschuldige op de derde gaat dus teniet, voor zover aan de vordering is voldaan.
(Kamerstukken II, 1987/1988, 20588, nr. 3, p. 58)
Artikel 19 lid 8 Iw bepaalt dat de ontvanger degene die in gebreke blijft aan de vordering te voldoen, vervolgt bij executoriaal beslag volgens de regels van het tweede boek, tweede titel, tweede afdeling, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en dat de kosten van vervolging voor rekening komen van degene die in gebreke blijft zonder dat hij deze kan verhalen op de belastingschuldige.
Artikel 19 lid 6 Iw bepaalt dat de belastingschuldige op de voet van artikel 17 in verzet kan komen tegen de vordering als ware deze de tenuitvoerlegging van een dwangbevel.
Artikel 17 lid 1 Iw bepaalt, voor zover hier van belang, dat de belastingschuldige tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel in verzet kan komen bij de rechtbank van het arrondissement waarbinnen hij woont of is gevestigd. In lid 2 is bepaald dat het verzet aanvangt met dagvaarding door de belastingschuldige als eiser aan de ontvanger die het dwangbevel heeft uitgevaardigd als gedaagde, en dat het verzet de tenuitvoerlegging van het dwangbevel schorst voor zover deze door het verzet wordt bestreden.
Met artikel 17 is een specifieke regeling gegeven voor fiscale executiegeschillen, waar normaal gesproken de regeling voor executiegeschillen van artikel 438 Rv zou gelden (Kamerstukken II, 1987/1988, 20588, nr. 3, p. 52).
7. Uit bovenstaand wettelijk kader volgt dat een derde die wordt geconfronteerd met een vordering ex artikel 19 lid 1 Iw een lijdelijke rol heeft, zoals Uwv terecht als verweer voert: de desbetreffende ontvanger is verantwoordelijk voor de vaststelling van de voor de vordering geldende beslagvrije voet en de derde is op straffe van vervolging verplicht aan de vordering te voldoen, terwijl die voldoening bovendien wordt aangemerkt als betaling aan de uitkeringsgerechtigde. Dit impliceert ook dat een derde, die wordt geconfronteerd met twee verschillende beslagvrije voeten, eenvoudigweg zal moeten uitgaan van de laagste voet wanneer hij op basis van de ex artikel 19 Iw ingediende vorderingen uitbetaalt. Tegelijkertijd heeft de uitkeringsgerechtigde / de belastingschuldige met de verzetprocedure een middel in handen om de gehanteerde beslagvrije voet aan te vechten in een geding met de desbetreffende ontvanger. Zie: http://uitspraken.rechtspraak.nl/inzien … S:2015:285
Het meesturen van dit stuk waarin de belastingdienst aangeeft dat de beslagvrije voet behaald is, lijkt dus zinvol. Schuldeisers kunnen natuurlijk altijd – ondanks dat document – proberen om u toch tot betaling te brengen. Maar doet u dat niet, dan zal er dus eerst een uitspraak moeten zijn van – of toestemming van een rechter daarvoor.
Offline
Pagina's: 1