“Tussenpozen
van niet meer dan drie maanden”
Zoals
gezegd moeten de contracten elkaar
hebben opgevolgd binnen maximaal drie maanden om een vast contract te krijgen. Als er dus een
‘gat’ zit tussen
twee contracten van bijvoorbeeld drie maanden plus
één dag, dan geldt in
principe dat de ‘keten’ is doorbroken. De vraag is
natuurlijk wel of werkgevers
telkens “3 maanden + 1 dag” tussen de contracten
mogen laten vallen. Wordt dan
immers niet de wet ontdoken? Is dan geen sprake van misbruik van recht?
Zie hierover
onder bij: “Draaideurconstructie”.
Na drie
maanden en één dag een nieuw contract
Werkgevers
willen vaak voorkomen dat een
werknemer na drie contracten een vast contract krijgt. Dit doen ze door
de
werknemer na drie contracten voor bepaalde tijd geen nieuw contract te
geven. Pas
na drie maanden en één dag kan de werknemer dan
alsnog een nieuw contract
krijgen, zonder dat dit een vast contract is. Deze constructie kent
echter wel
grenzen.
In het
Greenpeace-arrest moest de Hoge Raad
oordelen over een afspraak tussen Greenpeace en een werknemer, namelijk
dat de
werknemer na drie maanden plus 1 dag weer opnieuw een contract voor
bepaalde
tijd zou krijgen. Omdat deze afspraak was om te voorkomen dat de
werknemer een
contract voor onbepaalde tijd zou krijgen op grond van art. 7:668a BW,
stelde
de werknemer dat hier sprake was van misbruik van het recht om zo de
ontslagbescherming te omzeilen. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel
van het
Hof:
“dat
van een ongeoorloofde ontduiking of
uitholling van art. 7:668a niet reeds sprake is door het enkele feit
dat
werkgever en werknemer overeenkomen dat de werknemer na het verstrijken
van een
tussenpoos van meer dan drie maanden als bedoeld in dat artikel weer in
dienst
van de werkgever zal treden”.
Lees hier eventueel de motivering hiervoor van
de Hoge Raad (of hier de (of hier de
gehele
uitspraak: HR 29 juni 2007, NJ 2007, 355 - Greenpeace).
HR 29 juni 2007, NJ 2007, 355 - Greenpeace
Het hof
heeft in de gedingstukken niet gelezen
dat Simpson zich erop beriep dat het bij de beëindiging om een
schijnhandeling
ging, maar (slechts) daarop dat die beëindiging in strijd met
de wet (art.
7:668a) was of door misbruik van omstandigheden tot stand was gekomen
en
derhalve op grond van art. 3:40 lid 2, althans art. 3:44 vernietigd
diende te
worden. Deze lezing is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat
a
Simpson in de inleiding van zijn memorie van
antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel tevens akte
vermeerdering van eis stelt dat hij zich niet kan vinden in het vonnis
van de
kantonrechter voor zover zijn vorderingen en de gevraagde verklaring
voor recht
niet zijn toegewezen ‘‘op de primair door Simpson
daaraan gelegde grondslag, te
weten vernietiging van zijn tussentijdse opzegging per 5 juli
2001’’;
b de
slotsom van de incidentele grief luidt
dat de kantonrechter ten onrechte heeft ‘‘overwogen
dat Simpson onvoldoende had
gesteld om de conclusie te kunnen dragen dat er sprake was van een
nietige dan
wel vernietigbare rechtshandeling’’;
c
Simpson in de toelichting op die grief onder
verwijzing naar punt 15 van de dagvaarding concludeert dat er, nu de
opzegging
nietig dan wel vernietigbaar is, in juli 2001 geen sprake is geweest
van beëindiging
van het dienstverband en
d
Simpson in hoger beroep zijn eis aldus heeft
gewijzigd dat hij primair vordert de ‘‘opzegging
(alsnog) te vernietigen omdat
de tussentijdse beëindiging in strijd is met de wet zodat het
dienstverband
nimmer is geëindigd’’.
De
klachten van onderdeel 2 treffen dus
evenmin doel.
⚠ Bijzondere situaties
Let op: de volgende bijzondere situaties kunnen verder van belang zijn om te kijken of je een vast contract voor onbepaalde tijd hebt, of niet: