Hulp nodig?

Stel hier je vraag:
  • Quickscan:
  • Max. 125 woorden
  • Slechts € 4,99
Stel je vraag


Korte vraag, kort antwoord:
we beoordelen snel of je kans maakt.

Heb je een laag inkomen? Stuur het bewijs mee, dan helpen we voordelig - of zelfs gratis verder!

Vast contract: Drie maanden

“Tussenpozen van niet meer dan drie maanden”

Zoals gezegd moeten de contracten elkaar hebben opgevolgd binnen maximaal drie maanden om een vast contract te krijgen. Als er dus een ‘gat’ zit tussen twee contracten van bijvoorbeeld drie maanden plus één dag, dan geldt in principe dat de ‘keten’ is doorbroken. De vraag is natuurlijk wel of werkgevers telkens “3 maanden + 1 dag” tussen de contracten mogen laten vallen. Wordt dan immers niet de wet ontdoken? Is dan geen sprake van misbruik van recht? Zie hierover onder bij: “Draaideurconstructie”.

Na drie maanden en één dag een nieuw contract

Werkgevers willen vaak voorkomen dat een werknemer na drie contracten een vast contract krijgt. Dit doen ze door de werknemer na drie contracten voor bepaalde tijd geen nieuw contract te geven. Pas na drie maanden en één dag kan de werknemer dan alsnog een nieuw contract krijgen, zonder dat dit een vast contract is. Deze constructie kent echter wel grenzen.

In het Greenpeace-arrest moest de Hoge Raad oordelen over een afspraak tussen Greenpeace en een werknemer, namelijk dat de werknemer na drie maanden plus 1 dag weer opnieuw een contract voor bepaalde tijd zou krijgen. Omdat deze afspraak was om te voorkomen dat de werknemer een contract voor onbepaalde tijd zou krijgen op grond van art. 7:668a BW, stelde de werknemer dat hier sprake was van misbruik van het recht om zo de ontslagbescherming te omzeilen. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het Hof:

“dat van een ongeoorloofde ontduiking of uitholling van art. 7:668a niet reeds sprake is door het enkele feit dat werkgever en werknemer overeenkomen dat de werknemer na het verstrijken van een tussenpoos van meer dan drie maanden als bedoeld in dat artikel weer in dienst van de werkgever zal treden”.

Lees hier eventueel de motivering hiervoor van de Hoge Raad (of hier de (of hier de gehele uitspraak: HR 29 juni 2007, NJ 2007, 355 - Greenpeace).
X

HR 29 juni 2007, NJ 2007, 355 - Greenpeace

Het hof heeft in de gedingstukken niet gelezen dat Simpson zich erop beriep dat het bij de beëindiging om een schijnhandeling ging, maar (slechts) daarop dat die beëindiging in strijd met de wet (art. 7:668a) was of door misbruik van omstandigheden tot stand was gekomen en derhalve op grond van art. 3:40 lid 2, althans art. 3:44 vernietigd diende te worden. Deze lezing is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat

a Simpson in de inleiding van zijn memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel tevens akte vermeerdering van eis stelt dat hij zich niet kan vinden in het vonnis van de kantonrechter voor zover zijn vorderingen en de gevraagde verklaring voor recht niet zijn toegewezen ‘‘op de primair door Simpson daaraan gelegde grondslag, te weten vernietiging van zijn tussentijdse opzegging per 5 juli 2001’’;

b de slotsom van de incidentele grief luidt dat de kantonrechter ten onrechte heeft ‘‘overwogen dat Simpson onvoldoende had gesteld om de conclusie te kunnen dragen dat er sprake was van een nietige dan wel vernietigbare rechtshandeling’’;

c Simpson in de toelichting op die grief onder verwijzing naar punt 15 van de dagvaarding concludeert dat er, nu de opzegging nietig dan wel vernietigbaar is, in juli 2001 geen sprake is geweest van beëindiging van het dienstverband en

d Simpson in hoger beroep zijn eis aldus heeft gewijzigd dat hij primair vordert de ‘‘opzegging (alsnog) te vernietigen omdat de tussentijdse beëindiging in strijd is met de wet zodat het dienstverband nimmer is geëindigd’’.

De klachten van onderdeel 2 treffen dus evenmin doel.


Bijzondere situaties

Let op: de volgende bijzondere situaties kunnen verder van belang zijn om te kijken of je een vast contract voor onbepaalde tijd hebt, of niet:



[1]Kamerstukken I, 2001-02, 27661, nr. 322b, p. 3.

[2]Kamerstukken II, 21479, nr. 32, p. 1.