Het
Bureau voor Rechtshulp is
ontstaan
vanuit
een ‘experiment’ aan het begin van de
zeventigerjaren.
Vanaf 1974 ontstond in
elk arrondissement een Bureau voor Rechtshulp. Zij hebben bestaan tot
midden
jaren tweeduizend. In de plaats daarvan kwam het
Juridisch
Loket.
Ontstaan
Na de
Tweede Wereldoorlog werd
geconstateerd
dat het bestaande systeem van rechtsbijstand met Bureaus van
Consultatie niet langer
voldeed. De praktijk was toen als volgt:
1. Verklaring van onvermogen
Wie zelf
niet de kosten voor een
civiele
procedure kon betalen, diende eerst een ‘verklaring van
onvermogen’ te krijgen
van de burgemeester, met het verzoek aan het ‘Bureau van
consultatie’ tot
toevoeging van een raadsman. Dit Bureau van consultatie bestond uit
advocaten
die hier kosteloos werkten.
2. Bureau van consultatie
Het
Bureau van consultatie
beoordeelde
vervolgens bij elk specifiek geval of het nodig was om te procederen.
Was dit
het geval, dan werd een advocaat of procureur toegevoegd om de
aanvrager
in die
procedure bij te staan.
3. Verzoek aan de rechtbank
Deze
toegevoegde advocaat diende
vervolgens
een verzoek in te dienen bij de rechtbank om gratis te mogen
procederen. Nadat
de partijen hierover werden gehoord en de financiële gegevens
door de rechter
werden gecontroleerd, werd het verzoek toegekend of afgewezen.
4. Toestemming rechter om
kosteloos te
mogen
procederen
Als het
verzoek om kosteloos te
mogen
procederen werd toegekend, dan hoefde de betrokkene geen salaris aan de
advocaat, procureur en deurwaarder te betalen, en evenmin het
griffierecht.
Wanneer zijn financiële positie het toeliet, dan moest de
betrokkene de helft
van deze kosten betalen (het zogenaamde ‘verminderd
tarief’).
5. Kosten advocaat, procureur en
deurwaarder
De
afzonderlijke advocaat,
procureur en
deurwaarder ontvingen geen salaris voor hun diensten. Zij –
en ook de griffier
– verkregen hiervoor een zelfstandig verhaalsrecht op de
wederpartij (zie de
toenmalige artikelen 855 – 874 Rv en 70 – 74
Advw ).
[1]
Bezwaren tegen dit systeem
Tegen
dit systeem werden vier
bezwaren
kenbaar
gemaakt:
- De taak om te voorzien in
afdoende
rechtsbijstand aan minder- en onvermogenden kwam grotendeels tot last
van de
advocatuur.
- Doordat eerst getoetst werd of
een zaak het
procederen waard was, werkte dit een eenzijdig systeem in de hand dat
een
‘pro-deo karakter’ had. Voornamelijk werd alleen
geprocedeerd in grotere
huurrechtzaken en bij grotere arbeidsgeschillen. Toevoegingen in het
bestuursrecht kwamen nauwelijks voor. Als er niet werd geprocedeerd,
dan kon
men ook nauwelijks juridisch advies inwinnen. Juridische voorlichting
werd in
de praktijk niet gegeven.
- Het systeem was erg
onpraktisch: eerst
moest
het Bureau van consultatie beoordelen of een procedure noodzakelijk
was, daarna
moest een verzoek tot de rechter worden gericht om kosteloos te mogen
procederen en vervolgens konden de advocaat,de deurwaarder en de
griffier
proberen hun kosten bij de tegenpartij te innen.
- In de praktijk bleek dat het
systeem van
het
‘verminderd tarief’ niet werkte. Slechts in een
klein deel van de zaken was de
rechtszoekende in staat om de helft van de kosten te betalen. En dat
terwijl
hij wél in staat zou zijn geweest om een kleinere bijdrage
te leveren.[2]
Wetsvoorstel Donker
Gelijk
het voorstel van de
Advocaten
Vereniging – en naar voorbeeld van de Engelse Legal Aid and
Advice Bill 1948 –
diende minister L.A. Donker een wetsvoorstel in ter verbetering van dit
systeem.
Hij koos voor een stelsel met een Bureau voor Rechtshulp (
Bureau
voor Rechtsbijstand).
Bureau voor Rechtshulp
In ieder
arrondissement zou een
Bureau voor
Rechtsbijstand aan on- en minvermogenden komen (Bureau voor
Rechtshulp). Het
Bureau voor Rechtshulp zou zowel advies gaan geven als rechtsbijstand
in
procedures, behalve in straf- en tuchtzaken. Het Bureau voor Rechtshulp
zou
tijdens het spreekuur iedereen kunnen ontvangen en zo mogelijk terstond
helpen,
bijvoorbeeld met eenvoudig advies ‘of door schikking na
oproeping van partijen
in een geschil.’
[3]
In
procedures
of bij meer ingewikkelde
zaken
zou door het Bureau voor Rechtshulp een advocaat worden toegewezen, die
de
verzoeker vervolgens aan zijn eigen kantoor zou bijstaan, net als
betalende
cliënten. Omdat de procedure bij de kantonrechter niet
noodzakelijk de bijstand
van een advocaat vereiste, achtte minister Donker het niet nodig (en
ook niet
mogelijk) om in die zaken rechtsbijstand te verlenen. Volstaan zou dan
kunnen
worden met de aanwijzingen van een gemachtigde
(‘kantonrechtsgemachtigde’) die
voldoende kennis van zaken zou hebben, zoals een deurwaarder of een
kandidaatsdeurwaarder. Mede om die reden zouden ook deurwaarders bij
het Bureau
voor Rechtshulp komen te werken.
Bureau voor Rechtshulp: kosten
en eigen
bijdrage
Naar het
ontwerp zou het
Bureau voor
Rechtshulp zelfstandig besluiten of iemand in aanmerking kwam voor
gratis
juridisch
advies of gratis rechtsbijstand. Als een procedure noodzakelijk was dan
oordeelde het Bureau voor Rechtshulp tevens over de eventuele
vrijstelling van
het griffierecht en de kosten voor de deurwaarder (‘gratis
admissie
verlening’). Niet langer zou de rechter hierover eerst een
oordeel hoeven te
geven. Het Bureau voor Rechtshulp zou van geval tot geval bepalen wat
de cliënt
aan eigen bijdrage diende te betalen. Deze eigen bijdrage zou in veel
gevallen
misschien een heel klein bedrag betreffen, maar er zou ook een
‘psychologisch
effect’ van uitgaan. Hij zou ‘niet geheel aan de
welwillendheid van het bureau
afhankelijk zijn’. Deze eigen bijdrage zou ten goede komen
aan
het
Bureau voor
Rechtshulp.
Bureau voor Rechtshulp:
toevoeging
Indien
een niet aan het Bureau
voor
Rechtshulp
verbonden advocaat iemand gratis wilde bijstaan, dan diende hij naar
het
voorstel van minister Donker een verzoek te richten aan het Bureau voor
Rechtshulp om ‘gratis admissie te verkrijgen’.
Kritiek op het wetsontwerp Donker
Vanuit
de advocatuur werd het
wetsvoorstel
Donker met kritiek onthaald. In 1954 werd het wetsvoorstel op een
speciaal
daartoe gehouden vergadering van de Orde van Advocaten zelfs door een
grote
meerderheid ‘onaanvaardbaar’ verklaard.
[4]
De advocatuur toonde zich voorstander
van een regeling waarin iedere advocaat, wanneer hij dat zou willen,
betrokken
zou kunnen zijn bij de rechtsbijstand aan on- en minvermogenden.
Deze
kritiek uit de advocatuur
werd in de
Vaste
commissie voor justitie in de Tweede Kamer gehoord, zij het dan
voornamelijk waar
het de bekostiging van de middelen betrof. Het voorstel van Donker op
zichzelf
genomen (afschaffing van het pro-deo karakter en uitbreiding van deze
rechtsbijstand) werd juist toegejuicht. ‘Zij achtte
[…]
het juist, dat de
zinloze tijd- en geldverslindende
gratis-admissie-procedure bij rechtbank en kantongerecht wordt af
geschaft.’
[5]
De
commissie toonde zich er
voorstander van
dat:
‘het
bestaande
systeem, waarbij
de
rechtsbijstand niet wordt verleend door een bureau, doch door een
individuele
advocaat, in verbeterde vorm gehandhaafd werd. Huns inziens behoort de
gehele
balie, voor zover zij daartoe bereid is, aan de rechtsbijstand aan on-
en
minvermogenden te blijven deelnemen, doch dan met dien verstande, dat
de
Overheid voor deze werkzaamheden een zekere vergoeding toekent, welke
lager,
zelfs belangrijk lager kan zijn dan die volgens het normale
tarief.’
[6]
Verder
vreesde de commissie dat
als gevolg
van
het wetsontwerp de belangstelling van de
‘bureau-advocaat’ voor rechtzoekenden
zou verminderen. Tevens werd aangenomen dat wanneer twee partijen tegen
elkaar
procederen met de bijstand van twee advocaten van het Bureau voor
Rechtshulp,
dan al snel zou worden gemeend dat die twee wellicht
‘onder één hoedje
zouden spelen’. Voorts was de commissie van mening dat
eenieder, dus ook
mindervermogenden, het recht hadden tot vrije advocaatkeuze:
‘Nu
het beginsel
van vergoeding
van
Overheidswege voor het verlenen van rechtsbijstand aan on- en
minvermogenden
zal worden aanvaard, achtten deze leden concentratie daarvan bij
één bureau in
plaats van spreiding over alle advocaten, die daarvoor in aanmerking
willen
komen, ook daarom een nadeel, omdat het eerste stelsel niet tegemoet
komt aan
de behoefte aan vrije keuze. In beginsel behoort huns inziens iedere
rechtzoekende, ook de onvermogende, zelf zijn advocaat te kunnen
kiezen, zoals
hij in beginsel ook zelf zijn dokter kan kiezen. Bij de huidige
toestand,
waarbij de Overheid geen vergoeding toekent, doch de advocaten
verplicht hun
diensten gratis te verlenen, kan van vrije keuze geen sprake zijn; daar
bepaalde advocaten dan al spoedig overbelast zouden geraken en de last
zeer
ongelijk verdeeld zou worden. Vergoedt men daarentegen een redelijk,
zij het
ook bescheiden bedrag, voor deze hulp, dan kan men aan de rechtzoekende
ook
toestaan, eventueel binnen zekere grenzen, om zich te wenden tot
degene, in wie
hij het meeste vertrouwen heeft. Wie geen voorkeur heeft, kan een
raadsman
volgens toerbeurt toegewezen krijgen.”
[7]
Aan deze
kritiek werd door
minister I.
Samkalden, de opvolger van Donker, gehoor gegeven. Gezocht werd naar
een
oplossing ‘die inschakeling van alle advocaten bij de hulp
aan toegevoegde cliënten
mogelijk maakt en daarnaast een zekere honorering van de gepresteerde
hulp waarborgt.’
[8]
Opmerkelijk is wel dat daarmee alle
andere initiatieven van het oorspronkelijke wetsontwerp kwamen te
vervallen.
[9]
Vooral nu ook de ‘gratis-admissie
procedure’ zou blijven bestaan; een procedure die de
commissie unaniem als
geld- en tijdverslindend had beschouwd (zie hierboven).
Wet rechtsbijstand aan on- en
minvermogenden (Wet
van 4 juli 1957, Stb. 1957, 233)
Op 1
januari 1958 werd de Wet
rechtsbijstand
aan on- en minvermogenden van kracht, naar het (wat uitgeklede)
wetsvoorstel van
minister Donker (Stb. 1957, 233). De huidige Bureaus van Consultatie
bleven
bestaan, maar daar zouden - naast advocaten - ook tenminste
één deurwaarder en één
deskundige op het gebied van het maatschappelijk werk deel van
gaan uitmaken.
Daarnaast kende artikel 8 van deze wet de bevoegdheid toe aan de
minister tot
het geven van een nadere regeling met betrekking tot het soort zaken
waarin rechtsbijstand
zou worden verleend. De Bureaus zouden derhalve hun terrein gaan
uitbreiden tot
het
arbeidsrecht, het sociale verzekeringsrecht, het bestuursrecht recht en
het
fiscale recht.
[10]
Bureau voor Rechtshulp
Begin
jaren 70 blijkt ondanks de
Wet
rechtsbijstand aan on- en minvermogenden sprake te zijn van een leemte
in de
rechtshulpverlening (zie:
De
geschiedenis van rechtswinkels).
Gestreefd werd daarom naar een ‘landelijk
net van Bureaus voor Rechtshulp’, die zich zouden richten
‘op de problemen van
de zwakste groepen, en zich dan ook vooral op hun behoeften zullen
specialiseren (arbeidsrecht, sociale verzekeringsrecht, huurrecht,
consumentenrecht en familierecht), waarvoor bij de balie te weinig
mogelijkheid
tot specialisatie aanwezig is.’ De opdracht voor het Bureau
voor Rechtshulp was
om:
- waar nodig gedecentraliseerd
beschikbaar te
zijn,
- een herkenbare eerste
adviesinstantie te
zijn,
soms leidend tot procesbijstand
- door te verwijzen, als zelf
afhandelen niet
nodig is
- preventieve voorlichting te
geven
- opleiding van rechtshelpers
ter hand te
nemen
- wetenschappelijk onderzoek
naar
probleemoorzaken en naar de omvang van de behoefte aan rechtshulp op te
zetten.[11]
Er
kwamen experimentele
initiatieven om het
Bureau voor Rechtshulp vorm te geven. Gedacht kan worden aan de uitbouw
van het
toen onlangs opgerichte ‘Bureau voor Rechtshulp te
Amsterdam’, dat bekend stond
als het 'Bureau Droogbak'. Geconstateerd werd dat dit Bureau voor
Rechtshulp nog
in hoge mate afhankelijk was van medewerking vanuit de plaatselijke
advocatuur.
Nu de leemte in de rechtshulp door het optreden van de rechtswinkels
duidelijk
was geworden, werd geconcludeerd dat:
‘een
dergelijke
afhankelijkheid
van de balie -
die immers voor een zo grote taak niet is toegerust –
onwenselijk is. Voorts
geldt als argument, om aan de Bureaus voor Rechtshulp een zelfstandige
functie
toe te kennen de omstandigheid dat de overheid een taak heeft om de
sociale
rechthulpverlening gestalte te geven. Immers,"het is gebleken dat het
zonder deze rechtshulp met name voor de zwakste groepen bijzonder
moeilijk is
om de hun toegekende rechten ook steeds verwerkelijkt te zien.
Samenwerking met
de balie vanuit de Bureaus voor Rechtshulp zal overigens steeds nuttig
en
noodzakelijk blijken.’
[12]
Bureau voor Rechtshulp
– private
instelling
In
Amsterdam werd een stichting
(Stichting
Rechtshulp) opgericht ‘ter overkoepeling van alle instanties
en organisaties
die zich op enigerlei wijze bezighouden met rechtshulp’,
binnen welke organisatie
Het Bureau voor Rechtshulp een centrale plaats innam. De regering
hoopte in
Amsterdam tot een verdere uitbouw van het Bureau voor Rechtshulp te
komen door
daarbij ook de rechtswinkel Amsterdam te betrekken. De rechtswinkel
Amsterdam had
de uitnodiging daartoe, gegoten in de vorm van een voorwaarde voor
subsidieverlening,
echter niet aanvaard.
[13]
In Breda
werd gewerkt aan een
soortgelijk
Bureau voor rechtshulp waarvan Minister A.A.M. (Dries) van Agt hoopte
dat hier
nauwe samenwerking zou ontstaan met de rechtswinkel Tilburg:
‘Wanneer
het bureau in Breda
straks van de
grond komt, hoop ik dat tussen dat bureau en de rechtswinkel Tilburg
een goede
samenwerking tot stand zal worden gebracht. Wanneer dit niet mocht
gebeuren,
vrees ik dat wij op twee sporen blijven rijden. Wij krijgen dan te
maken met enerzijds
de – wat ik maar zal noemen – professionele
rechtshelpers en anderzijds de
rechtswinkeliers. Beiden streven hetzelfde doel na, maar volgens eigen
wegen.
Ik vind dat een steriele situatie. Ik zou daarom willen zeggen: Laten
de balie
en de rechtswinkeliers zich vooral concentreren op hetgeen hen verenigt
– de zorg
voor een goede rechtsbedeling – en trachten een constructieve
samenwerking tot
stand te brengen in het net van bureaus voor rechtshulp dat over het
gehele
land zal worden gespreid.’
Bureau voor Rechtshulp
– een
tweede spoor?
Er
volgden verschillende nieuwe
vestigingen
van het Bureau voor Rechtshulp en de regering was er voorstander van
dat deze
geleidelijk aan de taken van de rechtswinkels zouden gaan overnemen.
Minister
Van Agt:
‘Een
bureau voor rechtshulp
beoogt meer te
bieden dan een administratief verbeterde versie van de bestaande
organisaties:
het bureau voor consultatie en de raad voor rechtsbijstand. Het gaat om
het
scheppen van een voor zijn taak berekende dienst voor hulp in de eerste
lijn.
Het gaat om adviezen, voorlichting en verwijzing naar deskundige
instanties.
Kortom, de bureaus voor rechtshulp moeten daadwerkelijk de taken kunnen
overnemen die de rechtswinkels her en der op zich hebben genomen. Ze
moeten
uitgroeien tot een volwaardig alternatief voor hetgeen thans met veel
goede wil
en idealisme door de wetswinkeliers op gang is gebracht. Ik hoop ook
werkelijk
dat mensen met wetswinkelervaring alle kans wordt geboden om in de
nieuw op te
richten en gesubsidieerde bureaus voor rechtshulp in dienst te treden.
Zij
weten vaak heel goed in welke richting die rechtshulp zich moet
ontwikkelen. Ik
hoop van ganser harte ook dat de balie, uit wier midden het
vervolgrapport Boekman
is voortgekomen, het rapport dat de oprichting van bureaus voor
rechtshulp
bepleit, begrijpt waarom het gaat, dat zij met name begrijpt dat zij op
deze
ontwikkeling een positief antwoord moet geven. Ik hoop en verwacht dit
ook.’
De
rechtswinkel Amsterdam bleef
echter
samenwerking uit de weg gaan en ook andere rechtswinkels gingen het
gesprek
daartoe niet aan.
[14]
Subsidieverlening als stok
achter de deur?
Minister
Van Agt verduidelijkte
dat het
beleid
erop was gericht om een stelsel van bureaus voor rechtshulp te
ontwikkelen:
‘Dat
is de kern
van het beleid.
Wij zijn er
ons ten volle van bewust dat in deze experimentele fase de organisatie
en de
werkwijze van die bureaus flexibel zullen moeten zijn en dat bij het
ontwerpen
daarvan ook een stem toekomt – dat kan een heel waardevolle
stem zijn – aan de
rechtswinkeliers. Het gesprek met de rechtswinkeliers daarover worde
geopend en
de balie behoort voor dat gesprek beschikbaar te zijn, zoals ook de
rechtswinkeliers
dat gesprek moeten willen aangaan. Mocht na enige tijd blijken
– ik stel geen
ultimatieve termijn, dat zou niet wijs zijn in dit stadium –
dat een bureau
voor rechtshulp niet anders tot stand kan komen dan zonder de
rechtswinkel van
de betrokken regio, zonder dat de oorzaak daarvan ligt in een gebrek
aan coöperatie
van de balie, dan zou ik met mijzelf in tegenspraak komen wanneer ik
bleef
rijden op het dubbele spoor van subsidiering van het bureau voor
rechtshulp en
tevens van de rechtswinkel in dezelfde regio, die daarmee geen
connectie wil
aangaan. Dan moet er op een gegeven moment een keuze vallen. Die keuze
zal dan,
onder de vermelde condities, op het bureau voor rechtshulp vallen. Wij
overhaasten
de zaken echter niet. Wij hebben geduld, maar het geduld is niet
onbegrensd.’
[15]
Twee sporen
Hoewel
het de bedoeling was dat
het Bureau
voor Rechtshulp geleidelijk de taken van de rechtswinkels zou
overnemen, daalde
het aantal hulpvragen bij de rechtswinkels – zeker in het
begin – nauwelijks.
[16]
De financiële steun aan rechtswinkels
werd uiteindelijk voortgezet, en zo ontstond in veel gevallen, naast de
rechtswinkel, het Bureau voor rechtshulp als ‘tweede
spoor’.
[17]